Beeld: René Manger
KENNISONLINE 2020
Het gaat niet goed met de insecten in Nederland, zeker niet in het landelijk gebied. Om inzicht te krijgen in het effect van maatregelen voor biodiversiteitsherstel, zetten Wageningse onderzoekers insectenvallen op het grasland van vijf boerenbedrijven.
Muggen en bromvliegen zijn weinig geliefd. Vlooien, horzels en limonadewespen nog minder. Toch baart de wereldwijde achteruitgang van de insectenstand veel mensen zorgen. Want insecten zijn onmisbaar om onze fruitbomen en gewassen te bestuiven en ze zijn een voedselbron voor vogels en vleermuizen. Bovendien houden de vele soorten insecten op aarde elkaar in toom: zo parasiteren sluipwespen op rupsen en eten lieveheersbeestjes bladluizen.
Een gezond ecosysteem zit barstensvol insecten, zowel boven als onder de grond. Dat ecosysteem wankelt. In 2017 deed de Nederlandse onderzoeker Caspar Hallman veel stof opwaaien toen hij in 63 Duitse natuurgebieden aantoonde dat de insectenstand daar sinds 1989 met 76 procent was afgenomen. De achteruitgang in Nederland zal nog groter zijn, zeker in het agrarisch gebied, verwacht ecoloog Anne Schmidt van Wageningen University & Research.
Amper cijfers
Over de achteruitgang van insectenpopulaties in het agrarisch gebied zijn amper cijfers bekend, maar, zo zegt Schmidt, “naar alle waarschijnlijkheid zijn de steeds intensievere landbouwpraktijken een belangrijke oorzaak van het biodiversiteitsverlies in landelijke gebieden. Vandaar de roep om een andere, meer natuur-inclusieve landbouw.”
Vliegjes, spinnen, aaskevertjes. Ecologen Dianne Sanders en Inge de la Riviere van Wageningen University & Research bekijken hoeveel kleine insecten er op het boerenland te vinden zijn, om zo de stand van de biodiversiteit te meten. Daarvoor gebruiken ze een speciale insectenval.
Schmidt en haar collega’s van Wageningen Environmental Research zijn momenteel bezig met de wetenschappelijke onderbouwing voor de richtlijnen van natuur-inclusieve landbouw, zodat men effectieve, natuur-inclusieve verdienmodellen voor boeren kan ontwikkelen. Deze verdienmodellen worden ontwikkeld in de Biodiversiteitsmonitor melkveehouderij en bij het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Het idee is dat boeren worden beloond voor de maatregelen die zij nemen om biodiversiteit te herstellen. De uitdaging is nu om instrumenten te vinden om biodiversiteitsherstel eenduidig te meten.
Grasland van dertig jaar oud
Via BoerenNatuur, een vereniging voor agrarische collectieven, kwamen de Wageningse onderzoekers in contact met het agrarisch collectief Midden Overijssel. Op vijf bedrijven in Staphorst gaan de Wageningse onderzoekers nu vier jaar lang de biodiversiteit in grasland van allerlei leeftijden vergelijken, van nul tot dertig jaar oud. “We willen graag beter weten wat het effect is van graslandvernieuwing op de biodiversiteit van insecten”, vertelt Titia Wolterbeek, directeur van De Vlinderstichting. “De verwachting is dat de biodiversiteit rijker wordt naarmate het grasland ouder wordt, zowel in soortenrijkdom als in biomassa.”
De vele soorten insecten op aarde houden elkaar in toom. Zo eten lieveheersbeestjes bladluizen. Foto: Shutterstock
De Europese Unie betaalt boeren miljardensubsidies uit budgetten voor natuurherstel voor wat men 'blijvend grasland' noemt. Het idee hierachter is dat er een rijker bodemleven met meer biodiversiteit ontstaat als boeren het gras niet telkens omploegen en weer inzaaien of omvormen tot bijvoorbeeld een maïsveld. Als criterium voor ‘blijvend grasland’ geldt dat het zes jaar met rust is gelaten. “Maar waarom zes jaar?” vraagt Anne Schmidt zich af. “Die grens is niet of nauwelijks wetenschappelijk onderbouwd. Wij willen kijken wat het betekent voor de biodiversiteit als je het grasland langer met rust laat en op een natuurlijke manier beheert en niet met kunstmest, maar met stalmest bemest, wat voor effect heeft dat op de insecten?”
Evenwicht
In weilanden die voortdurend op de schop gaan en zwaar bemest worden, kunnen nog steeds veel insecten leven, maar dat zullen dan vooral enkele algemene soorten zijn. In oud grasland verwacht men meer bijzondere, gespecialiseerde soorten aan te treffen. “Een gezonde bodem zit vol leven”, vertelt Titia Wolterbeek van De Vlinderstichting. “Het is een rijk ecosysteem met heel veel verschillende soorten, zoals motten en muggen, maar ook bijvoorbeeld wormen, spinnen, duizendpoten en pissebedden. Zij leven in elkaars gangetjes, verteren organisch materiaal. Ze gebruiken elkaar deels ook als voedsel of parasiteren op elkaar. Zolang er genoeg verschillende soorten zijn houdt het systeem zichzelf in evenwicht en blijft de bodem gezond. Het helpt ook als de juiste waardplanten - de planten waarvan de rupsen leven of waarop de vlinders eitjes leggen - voldoende aanwezig zijn.”

Verschillende soorten nachtvlinders komen op de speciale val af, een emmer met led-verlichting. Illustratie: René Manger
In een monotoon grasland is voor veel soorten insecten weinig te halen. Daarom kijkt men in het veldonderzoek ook naar de randen van de graslanden. Veel vlinders kunnen in de bermen nog wel overleven, als die natuurvriendelijk worden beheerd. Van veel soorten insecten leven de rupsen of larven onder de grond. Zij leven van wat ze daar aantreffen. Als er alleen maar Engels raaigras staat is het voedselaanbod erg beperkt. Weer andere insecten leven bovengronds, maar ze verpoppen zich ondergronds en de pop leeft dan een tijd ondergronds.
Landelijk meetnet
De Vlinderstichting heeft al sinds 1990 een landelijk meetnet voor dagvlinders. In 1998 kwam daar een meetnet voor libellen bij en in 2012 een meetnet voor nachtvlinders. “Voor het monitoren van nachtvlinders hebben we een speciale val ontwikkeld, een emmer met ingebouwde led-verlichting die werkt op een batterij,” vertelt Titia Wolterbeek. “De lamp gaat automatisch bij zonsondergang aan en bij zonsopkomst weer uit. Tot nog toe hadden we vooral meetpunten in tuinen, maar die nieuwe val kun je overal gebruiken, ook op plekken waar geen stroom voorhanden is, zoals in natuurgebieden, op akkers of in weilanden.” In de val kruipen de gevangen vlinders weg in eierdozen. ’s Morgens vroeg worden ze geteld, gedetermineerd, soms gefotografeerd en daarna weer vrijgelaten.

Een piramideval op het grasland om insecten te vangen. Foto: Dianne Sanders

Veldmedewerker Rene Manger legt uit hoe een led-emmer werkt. Foto: Anne Schmidt
Motten zijn redelijk makkelijk te determineren, maar bijvoorbeeld vliegen, muggen, zweefvliegen, en bijen vragen expertkennis. Zij horen tot de grootste soortengroepen in Nederland. Daarom zetten de Wageningse onderzoekers naast emmers ook ‘piramidevallen’ in. Zo’n val ziet eruit als een piramide. Je zet hem op het grasland. Bovenin zit een potje waarin je insecten vangt die in het grasland of op de bomen zitten. Die worden vervolgens in het laboratorium door experts gedetermineerd. Het gaat niet alleen om soortendiversiteit (allerlei families van motten, kevers en muggen) maar ook om de totale biomassa aan insecten, want die is ook van belang als voedselaanbod voor insecteneters zoals vogels en vleermuizen.
Praktijkmensen
Schmidt: “De deelnemende boeren zijn heel nieuwsgierig om te ontdekken welke soorten insecten op hun land leven. Wij willen in de eerste plaats kennisvragen oplossen, maar het mooie aan dit project is dat boeren er nauw bij betrokken zijn. De wetenschap is vaak nogal op een eiland bezig. We willen graag meer met praktijkmensen samen doen.”
De onderzoekers hopen met de informatie uit de vallen bij de vijf boerenbedrijven duidelijkheid te krijgen over het effect van graslandvernieuwing op de biodiversiteit. Titia Wolterbeek: “Zo hopen we meer inzicht te krijgen in de juiste maatregelen om de biodiversiteit in het boerenland weer op peil te krijgen!"