Een levende genenbank met inheemse bomen en struiken in het Roggebotzandbos in Flevoland. Beeld: Wageningen University & Research
KENNISONLINE 2020
Het behoud van genetische variatie is cruciaal voor bossen om zich aan te passen aan nieuwe ziekten en klimaatverandering. Daarom ondersteunt Wageningen University & Research een levende collectie van zeldzame inheemse boomsoorten.
Nederland kent meer dan honderd soorten inheemse bomen en struiken. Vele daarvan zijn ernstig bedreigd, want de mens heeft het landschap eeuwenlang naar zijn hand gezet en sinds de oertijd is de oorspronkelijke Nederlandse vegetatie dan ook grotendeels verdwenen. Er is hooguit 5 procent van over.
Neem bijvoorbeeld de wilde appel. Verspreid door Nederland en Vlaanderen groeien er nog hooguit 250 wilde appelbomen. Wilde appelbomen houden van lichte, open plekken, maar de Nederlandse bossen zijn door veranderend bosbeheer steeds dichter en donkerder geworden. De wilde roos heeft het ook moeilijk.
Genetische diversiteit
Als medeondertekenaar van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) is Nederland verplicht om zijn biodiversiteit te beschermen en passende maatregelen te nemen om de genenbronnen van inheemse bomen en struiken te behouden. Wageningen University & Research (WUR) zorgt voor het behoud van genetische diversiteit van bomen en struiken.
In de Flevopolder staat een levende genenbank met wilde exemplaren van inheemse bomen en struiken, zoals de wilde appel. WUR-onderzoeker Joukje Buiteveld legt uit waarom de genenbank belangrijk is, en hoe deze bijdraagt aan een duurzaam bos- en natuurbeheer op de lange termijn.
“We maken ons niet alleen sterk voor het behoud van inheemse bomen en struiken, we stimuleren ook het gebruik ervan, bijvoorbeeld door ze weer in natuurgebieden te planten”, vertelt Joukje Buiteveld van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) van WUR. “Genetische diversiteit binnen inheemse bomen en struiken is belangrijk, want die vormt de basis van een duurzaam bos- en natuurbeheer op de lange termijn. Bossen moeten zich bijvoorbeeld kunnen aanpassen aan klimaatverandering en aan nieuwe ziekten en plagen.”
Duurzame basis
Anders dan voor landbouwgewassen is de klassieke genenbank voor bomen en struiken geen goede oplossing, want de meeste boomzaden zijn in de diepvries geen lang leven beschoren. Ze kunnen slecht tegen uitdroging en hun kiemkracht loopt snel terug. Daarom zijn sinds 2002 allerlei inheemse bomen en struiken aangeplant in het Roggebotzandbos van Staatsbosbeheer in Flevoland, bij Dronten. “Het is een levende collectie”, aldus Buiteveld.
De genenbank stelt de genetische bronnen van onze inheemse bomen en struiken veilig
Samen met haar collega Paul Copini verzorgt Buiteveld de wetenschappelijke ondersteuning van de genenbank in het Roggebotzand en de documentatie van de collecties. De praktische uitvoering, zoals het verzorgen van de aanplant en het oogsten van zaden, ligt bij Staatsbosbeheer. Er staan al zo’n 4.800 genotypen van meer dan vijftig inheemse soorten op 28 hectare en dat worden er steeds meer. Het CGN adviseert Staatsbosbeheer welk genenmateriaal in de genenbank thuishoort als afspiegeling van onze totale genetische diversiteit.
Versnipperd
De genenbank fungeert namelijk ook als een ‘zaadgaard’, waaruit Staatsbosbeheer zaden oogst en opkweekt voor gebruik in natuurgebieden. Buiteveld: “Door menselijk ingrijpen zijn oorspronkelijke plantenpopulaties versnipperd en kunnen ‘eenlingen’ elkaar nauwelijks meer vinden. Genetisch materiaal uitwisselen wordt dan lastig in de natuur. Door de planten bijeen te brengen in de genenbank vindt weer natuurlijke bestuiving plaats, waardoor een rijkere bloei ontstaat en vruchten en zaden zich beter kunnen ontwikkelen.” Zo stelt de genenbank niet alleen de genetische bronnen van bomen en struiken veilig voor de lange termijn, het maakt ook de productie van zaad en plantsoen met maximale genetische diversiteit mogelijk.
De fladderiep is opgenomen in de levende bomencollectie in het Roggebotzand. Foto: Leo Goudzwaard
Buiteveld: “Er staan bijvoorbeeld 140 wilde appelbomen in de Roggebotzand collectie. Zo’n boom is genetisch identiek aan de oorspronkelijke wilde boom waarvan de ent is genomen. In de collectie staan de appelbomen bij elkaar, zodat ze elkaar kunnen bestuiven en zaad zetten.” Aan de boompjes komen nu kleine, zure, wrange appeltjes, waaruit weer zaad kan worden gewonnen. De zaailingen worden in de natuur uitgezet om de laatste kleine wilde restpopulaties te versterken.
Gebruikmakend van moleculaire merkers toetst Buiteveld samen met collega's van Wageningen Plant Research bovendien de appelcollectie op onderlinge genetische verwantschappen en zuiverheid. Hybriden met de cultuurappel worden verwijderd. Ook ‘dubbelingen’ worden eruit gehaald. Een deel van het materiaal dat 15 jaar geleden in de genenbank werd gestopt is inmiddels in het wild uitgestorven.
Cruciaal
Buiteveld: “Een punt van zorg blijft dat een levende collectie kwetsbaar is. We beraden ons op mogelijkheden om back-ups te maken. Misschien kunnen we van sommige soorten toch wat zaad invriezen, of een tweede levende collectie aanleggen op een andere plek. Feit is ook dat de Flevopolder niet voor elke soort boom of struik de optimale milieuomstandigheden biedt. Het mooiste is natuurlijk als je genenbronnen kunt veiligstellen door hun oorspronkelijke leefgebied beter te beschermen. Maar de meeste soorten in onze collectie zijn al zo zeldzaam dat een plek in de genenbank echt cruciaal is.”
Lees het volgende artikel
Duurzamer en efficiënter boeren dankzij precisielandbouw | Agrorobotica