Boeren worden gemotiveerd te investeren in de biodiversiteit, zodat hommels en andere insecten niet uitsterven. Video: Hugo Rikken
KENNISONLINE 2022
Hoe kan de natuurwaarde van agrarische gebieden zo versterkt worden dat een landschap weer aantrekkelijk wordt voor insecten en vogels, zonder dat de boer dat merkt in z’n portemonnee? WUR-ecoloog David Kleijn gaat de komende jaren op zoek naar antwoorden op die vraag. “Als we willen dat boeren gaan extensiveren, dan moeten ze daar wel voor gecompenseerd worden.”
Het zal het wereldnieuws niet halen, maar de boshommel is terug in Nederland. Het beestje was uitgestorven. Twee studenten van David Kleijn, hoogleraar Ecologie aan Wageningen University & Research, hebben er eentje gevonden in hun insectennet in het Geuldal. Het is een signaal dat de kwaliteit van het landschap tussen Valkenburg en Gulpen is verbeterd.
David Kleijn doet al jaren onderzoek naar biodiversiteit in het Geuldal. En nu, als leider van het Europese onderzoeksproject SHOWCASE, heeft hij de agrarische bedrijven in dat gebied betrokken bij dat project. Biodiversiteit is van ultiem belang voor het in stand houden van ecosystemen. Maar de soortenrijkdom neemt wereldwijd in een hoog tempo af. Alleen al in Nederland is de vlinderpopulatie de afgelopen 100 jaar met 70 procent afgenomen. Voor boerenlandvogels geldt vrijwel hetzelfde. Afname van biodiversiteit is onder andere gerelateerd aan intensieve landbouwpraktijken.
Kosten-baten
In Zuid-Limburg wil Kleijn onderzoeken wat er nodig is om biodiversiteit een integraal onderdeel te maken van de boerenpraktijk. Veel te lang hebben onderzoekers alleen gekeken naar de ecologische kant van biodiversiteit, vindt Kleijn. “Dan lieten we alleen het netto voordeel zien, bijvoorbeeld een hogere opbrengst als je meer bijen hebt die je appels of zonnebloemen bestuiven. Maar de kosten voor de boer lieten we altijd buiten beschouwing. Die kosten zouden weleens de reden kunnen zijn dat maar weinig boeren bezig zijn met biodiversiteit bij hun bedrijfsvoering. Er zijn natuurlijk voorloopboeren, waar iedereen mee weg loopt. Maar die doen het om een andere reden; die zijn écht geïnteresseerd om op een andere manier te boeren om zo een bijdrage te leveren aan biodiversiteit.”
“
De kosten zouden weleens de reden kunnen zijn dat maar weinig boeren bezig zijn met biodiversiteit
Heggen huisvesten mogelijk meer natuurlijke vijanden van plaaginsecten dan kruidige akkerzomen. Maar bestuivers komen vaker voor in grazige randen met veel bloemen. Foto: Hila Segre
Volgens Kleijn gaat de gemiddelde boer mee met de flow. Die sluit een lening af bij de bank. “En om de rente en aflossing te kunnen betalen, moet de boer volgens de gangbare economische inzichten intensief gaan boeren door schaalvergroting, zwaar bemesten en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Kortom, allemaal dingen die slecht zijn voor biodiversiteit.”
Het is een vliegwiel dat het hele systeem aanjaagt, zegt Kleijn. Hij is ervan overtuigd dat als je het de individuele boer vraagt, hij het best anders zou willen, maar met een hectareprijs van 80 duizend euro móet hij wel veel produceren, anders kan het economisch niet uit.
Omslag in het denken
Maatregelen om de biodiversiteit te verhogen, vergen ook aanpassingen in het beheer van de percelen en de bedrijfsvoering. “Als je een bloemenstrook aanlegt om daarmee bijen, zweefvliegen, vlinders en lieveheersbeestjes aan te trekken, dan kun je daar geen gewas telen. Misschien moet je zelfs je materieel aanpassen. Daar zijn allemaal kosten aan verbonden en zelfs als het loont, dan nog vergt het een omslag in het denken. En ik begrijp heel goed dat dat lastig is.”
“
Ik hoop verdienmodellen te kunnen ontwikkelen waarin biodiversiteit is opgenomen
In het SHOWCASE-project wordt onderzocht wat het financieel betekent voor de boer als bevordering van biodiversiteit een vast onderdeel wordt van zijn bedrijfsvoering. Kleijn doet dat op graslanden in het Geuldal: “Van bedrijven met regulier Engels raaigrasland tot boeren met soortenrijk grasland op de Vrakelberg. We hebben dus de hele gradiënt in intensiteit van graslandbeheer.”
Als je rood staat, kun je niet groen denken, zeggen de boeren in Nederland. En werken aan meer biodiversiteit in een land waar iedere vierkante meter al zorgvuldig ingevuld is, brengt kosten met zich mee. Wat zorgt ervoor dat mensen toch aan de slag gaan met het integreren van biodiversiteit bij landbouwbedrijven? Dat onderzoekt de Wageningse ecoloog David Kleijn. (NL ondertiteling beschikbaar)
“
Duitsland en het VK staan vol met koolzaad, omdat dat zwaar wordt gesubsidieerd
De percelen met Engels raaigras worden tot wel vijf keer per jaar gemaaid. Dit eiwitrijke gras kan direct aan de koeien gevoerd worden. Dat levert melk met een hoog vet- en eiwitgehalte op. Soortenrijk grasland daarentegen wordt minder vaak gemaaid en heeft bovendien een lager eiwitgehalte. De boer zal dus voer moeten bijkopen wil hij melk met voldoende vet- en eiwitgehalte kunnen leveren. De kosten die daarmee gepaard gaan, worden in het project geïnventariseerd. “Tegelijkertijd brengen we de soortenrijkdom van de vegetatie in kaart, zowel van de bemeste percelen met raaigras als van het soortenrijke gras op de Vrakelberg, waar onder andere orchideeën groeien. We meten aantallen en soorten planten, bijen en regenwormen. Maar ook de koolstofopslag en de stikstofuitspoeling. Het vasthouden van stikstof is immers van belang voor het in stand houden van het delicate landschap rond de Geul.”
Public goods
Een fraai agrarisch landschap met bloemen, zoemende insecten, heldere slootjes met kikkers en salamanders, struwelen en bosschages: het zijn ‘public goods’. We genieten ervan als we erdoorheen fietsen, picknicken aan de slootkant of erop uitkijken vanuit onze woonkamer. Deze zogenaamde ecosysteemdiensten zijn belangrijk. “Maar het zijn allemaal dingen waar de boer wat voor moet doen en waar hij geen cent voor krijgt. En dan wordt het superlogisch dat een boer op een gegeven moment zegt: prima als jullie dat willen, maar dan wil ik er wel voor betaald worden. Dus als we willen dat boeren gaan extensiveren, dan moeten ze daar wel voor gecompenseerd worden. Op het moment dat we dit scherp hebben, kunnen we veel beter de maatschappelijke discussie aangaan.”
Daarbij is niet alleen input van boeren heel belangrijk, maar ook die van grote afnemers. Zo is bijvoorbeeld Unilever op zoek naar een eenduidige systematiek waarmee ze hun producenten kunnen belonen voor biodiversiteitsmaatregelen.
“Ik weet dat boeren ook geïnteresseerd zijn”, zegt Kleijn, “er zit alleen nog een groot financieel gat tussen. Met SHOWCASE hoop ik verdienmodellen waarin biodiversiteit is opgenomen te kunnen ontwikkelen.”
Gereduceerd pesticidengebruik
De projectlocaties van SHOWCASE liggen verspreid over Europa. Elk landenproject heeft een specifiek aandachtsgebied. Zo wordt in Frankrijk en Zwitserland gekeken naar de effecten van gereduceerd pesticidengebruik. In Hongarije gaat het om de biodiversiteitseffecten van ingezaaide bloemenstroken op percelen.
Een Wageningse student bemonstert spinnen in een tarweveld met de DVAC-zuigmethode: een soort omgekeerde bladblazer. Foto: Kiki de Waart
Bladluizen zijn belangrijke plaaginsecten in de akkerbouw en fruitteelt. Natuurlijke vijanden kunnen plagen en de gevolgen voor gewasopbrengst onderdrukken. Foto: Hila Segre
In Spanje hebben collega’s van Kleijn moeten praten als Brugman om fruittelers te overtuigen dat groenbemester tussen de bomen goed is omdat het insecten als natuurlijke plaagbestrijders aantrekt. “De boeren denken dat onkruid tussen de bomen juist plagen veroorzaakt, daarom zijn Spaanse fruitboomgaarden altijd knetterkaal. Bij vijftien bedrijven worden nu kleine stukjes van de boomgaarden ingezaaid met groenbemester. Dan gaan we meten welke insecten we aantreffen, of het fruit meer of minder is aangetast, of de opbrengst hoger is en of de vruchten gemiddeld groter of kleiner zijn. Na twee fruitoogsten maken we de balans op.”
Lupine
In het Geuldal wordt niet alleen gemeten in graslanden, maar wordt ook geëxperimenteerd met lupine als alternatief gewas. Deze bloemen trekken veel insecten aan en zijn goed voor bestuivers. De plant bindt zelf stikstof uit de bodem en hoeft niet bemest te worden. De peulen van de lupine zitten boordevol eiwit en vezels. Die van de blauwe lupine worden als veevoer ingezet, die van de witte lupine kunnen worden verwerkt tot vleesvervanger, of kunnen dienen als basis voor bijzondere gerechten in restaurants.
Kleijn ziet in dit gewas een potentieel verdienmodel voor boeren. Daarnaast kan het helpen als de overheid lupine gaat bevorderen door de teelt te subsidiëren. “Kijk naar koolzaad: een leuk gewas om naar te kijken én het trekt veel insecten aan. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk staan er vol mee, omdat het zwaar wordt gesubsidieerd voor de productie van biodiesel. Die financiële prikkel maakt het verschil; dan willen boeren het wel gaan telen.”
WIE David Kleijn, ecoloog
ONDERZOEKSPROJECT SHOWCASE
TEAM Plant Ecology and Nature Conservation
Foto: Geerdien van der Hijden
Deel dit verhaal