Biodiversiteit en ecosystemen
Datalogging brengt effect van windmolens op zeevogels in kaart
De ontwikkeling van windmolenparken op de Noordzee neemt een vlucht. Veel zeevogels vermijden windparken, en daardoor hebben ze minder ruimte om naar voedsel te zoeken. Onderzoekers van Wageningen University & Research ontwikkelen een computermodel om in kaart te brengen wat het verlies van foerageergebied betekent voor de winteroverleving van zeevogels.
De energietransitie in Nederland speelt zich voor een groot deel af op de Noordzee. De grootschalige ontwikkeling van offshore windmolenparken heeft grote ecologische gevolgen, niet alleen voor zeezoogdieren en vissen, maar ook voor vogels en vleermuizen, die hinder kunnen ondervinden van de windmolens. Marien ecoloog Vincent Hin, onderzoeker bij Wageningen Marine Research, gebruikt computermodellen om te voorspellen hoe vogels zullen reageren op het verlies aan foerageergebied. Hij legt uit hoe dat precies in zijn werk gaat.
“Er zijn vijf operationele offshore windparken in de Nederlandse Noordzee, maar dit moeten er veel meer worden. Door vogels uit te rusten met GPS-loggers weten we dat sommige zeevogels, zoals jan-van-genten, windparken vermijden. Waarom ze dat doen is onduidelijk, maar het betekent wel dat ze een deel van hun oorspronkelijke leefgebied niet meer kunnen gebruiken om onder andere voedsel te zoeken. Wij willen weten welk effect dat heeft op de vogelpopulaties, zodat hiermee rekening gehouden kan worden bij de planning van toekomstige windparken op zee.”
“Om dit te onderzoeken moet je eerst weten hoe de vogels de Noordzee normaal gesproken gebruiken. Waar gaan ze heen? En wat doen ze daar? In de zomer zijn zeevogels gebonden aan een broedkolonie en gaan ze af en toe de zee op om voedsel te zoeken. Daar hebben we redelijk wat gegevens van, onder andere door observaties en zenderonderzoek. Maar in de winter verspreiden de vogels zich over de zee en weten we minder goed wat ze doen. Wij werken daarom aan een computermodel dat bewegingen van individuele vogels in de winter nabootst.”
“Bij een model doe je altijd aannames. Wij hebben voor deze voorspellingen aangenomen dat vogels altijd de keuze maken die het beste is voor hun fitness aan het einde van de winter: dus dat ze in een zo goed mogelijke conditie zijn om zoveel mogelijk nakomelingen te produceren. We doen dit met een zogenaamd dynamic state variable model. Dit model beschrijft de energiereserves van individuele vogels, want die bepalen uiteindelijk de fitness.”
‘We kunnen dit model gebruiken voor andere vogelsoorten en om andere effecten van windparken te onderzoeken’
“We gebruiken een gesimuleerde kaart van het voedsellandschap van de Noordzee, die is afgeleid uit data van vogeltellingen op zee. Vervolgens proberen we daarmee te voorspellen hoe vogels het gebied gebruiken. Blijven ze op een bepaalde plek, waar zoeken ze voedsel? Wanneer gaan ze ergens anders heen? En hoe hangen deze beslissingen af van hun conditie en de hoeveelheid voedsel? Want overleving van de vogels zal afhangen van hun foerageerstrategieën.”
“Tot dusver hebben we het gedrag van vogels gemodelleerd in een natuurlijk landschap, zonder windmolenparken. Daardoor weten we wat het optimale gedrag is om zo goed mogelijk de winter door te komen. In de volgende stap willen we delen van het leefgebied ontoegankelijk maken, dat bootst de windmolenparken na, om te kijken wat daar het effect van is op de overleving. Zoeken de vogels hun heil elders? Of komen ze in de problemen? En waar hangt dat van af? We kunnen bijvoorbeeld spelen met de locatie van de windparken, of hoe uitgespreid ze zijn.”
“Het grote voordeel van een model ten opzichte van de realiteit is dat we hier makkelijk mee kunnen variëren, in het echt kun je niet even een windpark verplaatsen.” “Hoe groot het effect van windparken is, is nu nog moeilijk in te schatten. Intuïtief zou je zeggen dat verlies van hun foerageergebied een negatief effect heeft op de vogels. Maar dat is situatieafhankelijk. Het gaat vooral om welke factor het meest beperkend is voor de vogelpopulatie. Bij jan-van-genten bijvoorbeeld is afgelopen zomer 70 procent van de broedkolonie gestorven aan vogelgriep. Omdat er nu veel minder vogels zijn, is het foerageergebied wellicht niet beperkend, want er is weinig concurrentie. Bij broedkolonies kan het ook zijn dat het aantal broedplekken de beperkende factor is, en dan is het niet zo belangrijk wat er in de winter gebeurt. Dit zijn allemaal factoren waar je rekening mee moet houden.”
‘De computer maakt een simulatie van het voedsellandschap en probeert te voorspellen hoe vogels het gebruiken’
“We moeten nog wel kijken in hoeverre ons model overeenkomt met het werkelijke gedrag van jan-van-genten. Daarvoor willen we onze data vergelijken met gegevens uit veldonderzoeken over hoe vogels zich gedragen rondom een windpark. Het mooist zou zijn om het model te valideren en te zien hoe goed het de realiteit voorspelt. Dat is erg bewerkelijk, omdat we daarvoor gegevens vanuit het veld moeten hebben en dat afzetten tegen hoeveel voedsel er beschikbaar is op bepaalde plekken.”
“In de toekomst zou het ook interessant zijn om te kijken welke risico’s vogels bereid zijn te nemen. Dat zal ook afhangen van de toestand van het dier en hoeveel voedsel er in een windpark beschikbaar is. Als een vogel heel veel honger heeft en er is verder niks, dan zal hij eerder het windpark ingaan.” “We hopen uiteindelijk iets neer te zetten dat kan worden gebruikt voor beleidsadvies. Daar moeten we wel voorzichtig
mee zijn, omdat we nog niet precies weten in hoeverre het model overeenkomt met de werkelijkheid. Maar we kunnen natuurlijk wél kijken of er reden is voor ongerustheid. Bovendien kunnen we dit soort effecten ook niet in het veld onderzoeken, want dat zou betekenen dat de windmolenparken al gebouwd zijn, en we willen het juist vooraf weten zodat daar in de plannen rekening mee kan worden gehouden.”
“Verder kunnen we dit model gebruiken voor andere vogelsoorten en om andere effecten van windparken te onderzoeken. Zo denken we bijvoorbeeld dat voor sommige soorten meeuwen, botsingen met windmolens een groter probleem zijn dan verlies van foerageergebied. Wat ik zelf het leukst vind aan mijn onderzoek is dat we de mechanismen achter de patronen die we in het veld zien, proberen te vatten in computermodellen.”
Deel dit artikel
WIE Vincent Hin, marien ecoloog
ONDERZOEK Modelleren van foerageerpatronen en het voorspellen van de effecten van het verlies van leefgebieden
TEAM Floor Soudijn, Tobias van Kooten en Daniel Benden, Wageningen Marine Research
MEER INFORMATIE Dit project hoort bij het innovatieprogramma Next Level Animal Sciences (NLAS) Binnen dit programma werken onderzoekers van Wageningen University & Research samen met partners aan de (door)ontwikkeling van nieuwe onderzoeksmethoden en technologieën binnen het domein van de dierwetenschappen. NLAS bestaat uit drie onderzoekslijnen: sensortechnologie, complexe celsystemen en data en modellen.